2.5 Breuken optellen en aftrekken
Hoofdstuk 2 - GetallenIn deze paragraaf leer je over breuken en vooral over het rekenen met breuken. We beginnen met breuken vereenvoudigen. Als je dat kunt dan gaan we door naar het optellen en aftrekken met gelijknamige breuken. Hierna hebben we het over helen uit de breuk halen. Daarna komt het optellen en aftrekken met niet gelijknamige breuken. Als komen er nog een paar lastige voorbeelden in een filmpje voorbij.
Breuken bestaan uit een teller en een noemer. Het bovenste getal in de breuk is de teller, het onderste getal is de noemer. De afspraak is dat als je een breuk kunt vereenvoudigen, dat je dit ook moet doen. Hoe dat werkt leer je in het volgende filmpje.
Als je breuken goed kunt vereenvoudigen is het tijd om te leren hoe je kunt optellen en aftrekken met gelijknamige breuken. Hoe dit werkt leer je in het volgende filmpje.
Als je kunt rekenen met gelijknamige breuken gaan we in het volgende filmpje door naar de helen uit de breuk halen. Dit hoort ook bij het vereenvoudigen van een breuk. Dus als je hele uit de breuk kunt halen, moet je dit ook doen.
Nu is het tijd om te leren rekenen met niet gelijknamige breuken. Dit is een stukje lastige dan rekenen met gelijknamige breuken. Zorg er dus voor dat je dat eerst goed kunt! Kijk goed naar het volgende filmpje en probeer de stappen ook zelf uit te voeren.
Je hebt nu geleerd hoe je moet rekenen met gelijknamige en niet gelijknamige breuken. Je kunt deze als het goed is nu optellen en aftrekken. Nogmaals de afspraak: als je kunt vereenvoudigen, dan moet je dit ook doen.
In het laatste filmpje bij deze paragraaf komen nog een aantal lastige voorbeelden van rekenen met breuken. Er zitten nu ook helen bij de breuk en je moet dan een extra stapje doen. Kijk goed naar het volgende filmpje en ga daarna vooral veel oefenen!