2.4 Positieve en negatieve getallen

Hoofdstuk 2 - Getallen

In deze paragraaf leer je over positieve en negatieve getallen. Ook leer je hoe je positieve en negatieve getallen bij elkaar kunt optellen en van elkaar kunt aftrekken. Aan het einde van de paragraaf hebben we het ook over de tekens voor groter dan (>) en kleiner dan (<) en hoe je deze tekens gebruikt.

Positieve getallen zijn getallen boven de 0. Negatieve getallen zijn getallen onder de 0. Voor negatieve getallen staat een – (min). Voorbeelden van positieve getallen zijn 3, 7 of 14. Voorbeelden van negatieve getallen zijn -3, -7 of -14. In het volgende filmpje leer je hoe je sommen uitrekent waar je positieve en negatieve getallen moet optellen. Bijvoorbeeld: 3 + – 7 = -4.

Positieve en negatieve getallen kun je ook van elkaar aftrekken. Bijvoorbeeld -2 – – 5 = 3. Hoe dit werkt leer je in het volgende filmpje.
In de vorige twee filmpjes heb je korte, wat eenvoudigere voorbeelden gezien. In het filmpje hieronder zie je 4 voorbeelden die een stuk lastiger zijn. Hierbij komt het optellen en aftrekken van positieve en negatieve getallen door elkaar met langere sommen.

Tips voor het uitrekenen van dit soort lastige sommen:

– Ken de rekenvolgorde uit je hoofd

– Ken de regels voor negatieve getallen uit je hoofd (+ – = – en – – = +)

– Werk stap voor stap en schrijf je tussenstappen op (verplicht!)

– Gebruik de getallenlijn als je het lastig vindt om met negatieve getallen te rekenen

Er is een teken voor groter dan (>) en een teken voor kleiner dan (<). Hoe je kunt onthouden welk teken waarbij hoort en hoe je deze tekens gebruikt zie je in het volgende filmpje.

Goed dat je dit blog hebt bekeken. Veel succes met het maken van je huiswerk of het leren voor je toets. Abonneer hieronder op de nieuwsbrief of op mijn YouTube kanaal om op de hoogte te blijven van nieuwe video’s.